Voorwoord ACOM Journaal maart 2024
Op het moment dat ik dit voorwoord schrijf is inmiddels duidelijk dat ook Zweden kan toetreden tot de NAVO, nadat op 4 april vorig jaar ook Finland al was toegetreden. Alsdan bestaat de NAVO inmiddels uit 32 lidstaten.
Zweden heeft zich militair jarenlang neutraal opgesteld en heeft zijn leger tijdens de Koude Oorlog omgevormd tot een verdedigingsleger. Zo zitten er onder alle in die periode gebouwde gebouwen schuilkelders. Men heeft niet alleen beroepsmilitairen en een “reserveleger” beschikbaar, maar het Scandinavische land kan ook ruim 4 miljoen mensen relatief snel oproepen om in dienst te gaan.
Ook materieel is Zweden een sterke partij. Zo heeft de Zweedse krijgsmacht, volgens Wikipedia, de beschikking over bijna 400 marineschepen, ruim 250 militaire vliegtuigen en helikopters, 121 zeer moderne tanks en ca. 1300 pantservoertuigen. Dat ‘Stockholm’ zich min of meer gedwongen voelde de neutraliteit los te laten, en een verzoek te doen om toe te mogen treden tot de NAVO, is niet zo vreemd gezien de agressie van Rusland. Maar het moge ook duidelijk zijn dat het van groot belang is voor de NAVO dat zowel Finland als Zweden lid zijn van het militaire bondgenootschap. Finland heeft een grens van ca. 1340 km direct aan Rusland, en samen hebben de Scandinavische landen nu een enorme strategische positie aan de Oostzee.
Hoewel zowel Finland als Zweden momenteel (overigens net als Nederland en een aantal andere landen) onder de minimale NAVO-norm van 2% BBP zitten, hebben ze de defensiebudgetten al aanzienlijk verhoogd. Ook hebben ze aangegeven “binnen enkele jaren” aan de NAVO-norm te zullen voldoen. Wat dat impliceert als Trump opnieuw president van de Verenigde Staten wordt en Rusland besluit ook één van de genoemde landen aan te vallen, zal de tijd leren. Maar zeker is dat het geen eenvoudige walk-over zal worden en gezien de grote verliezen die Rusland heeft geleden in en door de voortdurende oorlog met Oekraïne, ligt dat ook niet echt voor de hand.
Daarnaast is het van groot belang dat internationaal, en dat is een veel ruimer begrip dan alleen in de richting van Rusland, duidelijk wordt gemaakt waar de NAVO toe in staat is. In die zin zijn er twee zaken noemenswaardig. Allereerst is de NAVO bezig met het ‘new NATO Force Model (NFM)’.
Op dit moment kan de NAVO binnen maximaal 15 dagen 40.000 militairen inzetten. Binnen het NFM zou de NAVO in staat moeten zijn om binnen maximaal 10 dagen minimaal 100.000 militairen in te zetten (tier 1) en dit aansluitend binnen de volgende maximaal 20 dagen uit te breiden naar minimaal 300.000 militairen. Maar dat is uiteraard alleen nog maar theorie.
Om de mogelijkheden van de NAVO ook zichtbaar te maken is er recent een zeer grote oefening van start gegaan: Steadfast Defender 2024. Deze grote oefening bestaat uit uiteenlopende “kleinere deeloefeningen”. Belangrijk is dat alle 32 NAVO-landen (als we Zweden even meetellen als 32e lid) meedoen met gezamenlijk zo’n 90.000 militairen. Ze trainen in deze oefening op de mogelijke reacties bij een aanval op 1 van de NAVO-lidstaten, een zogenaamde Artikel 5 reactie.
Tot slot acht ik het noemenswaardig dat een aantal landen, waaronder Nederland, wederom heeft aangegeven Oekraïne te blijven steunen, met zo veel als nodig en voor zo lang als nodig is. Naar mijn mening volkomen terecht: Oekraïne vecht daar ook onze oorlog en strijd derhalve ook voor ons aller veiligheid. Als we daarbij maar zeker stellen dat door de steun aan Oekraïne onze eigen krijgsmacht niet verzwakt raakt. En dat brengt ons dan automatisch bij de grootste uitdaging: hoe kunnen we, als Nederland of in een bredere coalitievorm, bijdragen aan het verhogen van de productiemogelijkheden van defensiemateriaal en materieel in het algemeen, munitie in het bijzonder. Want ook in die zin wordt elke dag weer duidelijk dat het voortzettingsvermogen cruciaal is, en als er meer materieel en materiaal verloren gaat dan er kan worden geleverd, zijn de menselijke verliezen nóg groter. En elk verlies van een mensenleven is er een. Daar kan geen misverstand over bestaan.
Voorwoord ACOM Journaal februari 2024
Elders in dit nummer van ACOM Journaal kunt u lezen dat Leon van der Hulst zeer recent is overleden. Leon was voor mij meer dan mijn voorganger in mijn rol als voorzitter (en daarvoor als onderhandelaar) van de ACOM. Leon was een vriend en een coach. Voor mij een oprecht en fijn mens met wie ik uren kon discussiëren over alles, over werk, over het leven en desnoods over niks.
En alles op basis van wederzijds begrip en op de basis van feiten en argumenten. En als het niet over feiten en argumenten ging konden we zelfs discussiëren om de discussie an sich. Wat een genot, en wat zal ik dat missen. Ik zal hem oprecht gaan missen en nog vaak aan hem denken, en ik denk dat ik ook nog veelvuldig anekdotes en citaten van Leon met mensen zal delen.
Hij was immers een mooi mens, oprecht en in alle opzichten uniek. En als ik al zie wat zijn overlijden met mij doet kan ik mij haast niet indenken wat dat moet doen met zijn echte naasten, en langs deze weg wens ik hun dan ook nogmaals heel veel sterkte toe om dit immense verlies te verwerken.
En Leon zou in zo’n situatie tegen me zeggen dat ondanks dit trieste feit we ook door moeten. En dat ga ik ook doen, om te beginnen met het vervolg van dit voorwoord in dit nummer van ACOM Journaal.
Het meest actuele waar en wat ik over wil schrijven is het (vooralsnog) mislukken van de formatie van een nieuw kabinet. Waar dat ons allen gaat brengen weet ik uiteraard niet, maar het baart mij wel zorgen. Zorgen omdat het land geregeerd dient te worden en het in alle opzichten van belang is dat er snel een niet-demissionair kabinet komt.
En dan is het uiteraard nog de vraag of dat kabinet over rechts, door het midden of over links moet komen. Die uitwerking past immers bij het mooie democratische bestel dat we in Nederland hebben. Dat de effecten van de uiteindelijke uitkomst van het formeren, - ook als dat nergens toe leidt en er uiteindelijk nieuwe verkiezingen nodig zijn -, óók bepalend is voor de toekomst van Defensie, spreekt voor zich.
Tot slot wil ik kort stilstaan bij “het dienjaar”. Zoals ik laatst via X (voorheen Twitter) aangaf: een 9 voor het idee, maar een 3 voor de uitvoering. Laat ik voorop stellen dat ik het mooi vind om te zien dat jonge mensen bereid zijn zich (maximaal) een jaar in te zetten voor Defensie. Daar kunnen de betrokkenen vast veel van leren en ook Defensie kan vast veel leren van deze jongeren. Dus een 9 voor het idee. En de 3 voor de uitvoering komt wat mij betreft niet doordat Defensie er met de bonden nog steeds niet over heeft gesproken. Maar vooral door de gekozen uitvoering.
Ik zou heel graag zien dat deze dienjaar-militairen volledig militair zouden worden voor maximaal een jaar. In alle opzichten dus de voor- en nadelen van een beroepsmilitair, en niet die van een reservist. Want hoewel veel reservisten ongetwijfeld bereid zijn om bij een oproep of inzet als militair te willen participeren, is dat geen zekerheid.
Een reservist in het dienjaar kan “gewoon” nee zeggen als hij voor een inzet/operatie wordt “gevraagd”.
En in dat opzicht vind ik het vrijwillig maar wel té vrijblijvend. Het vrijwillige is terecht (anders moet men besluiten om de opkomstplicht uit de ijskast te halen) maar het vrijblijvende mag er, na de vrijwillige aanmelding, van mij wel af.