2018-11-23_Jan_Kropf_

Voorwoord ACOM Journaal april 2020

Het is het begin van een zwoele zomers aandoende lenteavond als ik dit voorwoord schrijf. Ik werk nu thuis, in de tuin. Niets om mij heen wijst erop dat er iets bijzonders aan de hand is. De zon gaat langzaam onder, het wordt wat koeler en de vogeltjes laten horen dat het voorjaar is.

Dan komt de werkelijkheid weer binnen. Wederom een persconferentie van onze premier, Mark Rutte, en minister Hugo de Jonge van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Hoe staat het er nu voor in Nederland op het gebied van corona. Die persconferenties zijn vaak duidelijk. Op mij komt de premier op die momenten dan ook echt over als de premier van alle Nederlanders, en zo hoort het ook. In tijden als deze, waarin we feitelijk als collectief een oorlog voeren tegen een inzichtbare vijand, is een goede communicatie cruciaal.

Corona bepaalt voor vele mensen, dus ook voor de medewerkers van Defensie, het dagelijkse leven en doen en laten. Ook wordt steeds duidelijker dat we daar nog weken of maanden direct en wellicht nog jaren indirect door beïnvloed zullen worden.

Vele mensen werken thuis in ons Koninkrijk en dat geldt ook in grote mate voor het personeel van Defensie. Uiteraard niet iedereen, vele zaken dienen immers ‘gewoon” door te gaan. Ineens weet heel Nederland wat kritische beroepen zijn en waarom dat ook zo is. Voor beroepen in de zorg en voor bijvoorbeeld politie begreep men dat al snel, maar ook beroepen in de logistiek, de vakkenvullers, caissières etc. werden ineens alom gewaardeerd.

Ook voor Defensie, gezien de zichtbaarheid en ondersteuning, is er steeds meer begrip en waardering. Dit besef kwam overigens pas na een paar dagen. Men ging eerst wild hamsteren: Als we de verhalen moeten geloven zijn er nu huishoudens met voldoende wc-papier om het hele huis te behangen en hebben ze voldoende blikjes en potjes groenteconserven om de komende winter, en de periode er naartoe, dagelijks te koken.

Ook is er veel respect en waardering voor mensen in die vitale beroepen die maar doorgaan om deze onzichtbare vijand te verslaan. In alle beroepen, ook voor Defensie. Bij Defensie kan men doorgaan omdat het direct cruciaal is, zoals bijvoorbeeld de directe inzet of ondersteuning daarvan, maar iets kan ook essentieel zijn op bijvoorbeeld het gebied van opleiden en trainen. En ook dan is het uiteraard van groot belang dat alles goed wordt uitgelegd.

Militairen, maar ook de burgermedewerkers bij Defensie, beseffen als geen ander dat ook zij een bijzonder en belangrijk beroep hebben. Militairen zijn in crisissituaties van “the last man standing” en altijd, bereid om die extra stap te zetten. Zelfs als dat extra risico’s met zich meebrengt. Ook dat is immers een element van de bijzondere positie van de militair. Doorgaan waar anderen stoppen, en op de manier het verschil maken. Op dit moment gebeurt dat al op vele plaatsen in ons Koninkrijk. Zowel in Europees Nederland als in het Caribisch deel van ons Koninkrijk en uiteraard op alle plaatsen hierbuiten waar, indien mogelijk, ook de operaties en missies “gewoon doorgaan”.

Ook bij Defensiemedewerkers zijn een aantal gevallen bekend van mensen die besmet zijn geraakt met corona. Er zullen ook vast en zeker mensen besmet zijn, of geweest zijn, van wie we het niet weten. Zo is inmiddels bekend geworden dat er militairen uit het buitenland zijn teruggehaald met corona en dat ook een onderzeeër is teruggekeerd van een oefening omdat er bemanningsleden besmet waren met corona.
En dat brengt me weer bij de reden waarom ook personeel van Defensie voor een zeer groot deel thuiswerkt. Als men de maatregelen die het kabinet heeft voorgeschreven naleeft is de kans op besmetting veel kleiner, en dat gaat voor het personeel van Defensie veel beter als men thuiswerkt. En dat draagt er aan bij dat Defensiepersoneel zo veel mogelijk gezonde mensen kan inzetten op het moment dat dit nodig is. Hoe moeilijk dat thuiswerken soms ook is, het is van groot belang dat de ‘corona-maatregelen’ zoveel als mogelijk nageleefd worden

Voor nu: Blijf gezond en maak het verschil als het moment daar is.

Voorwoord ACOM Journaal maart 2020

Mijn vorige voorwoord begon met “Vlissingen en mariniers”. Op het moment dat ik dit voorwoord zit te schrijven is premier Mark Rutte in gesprek met Zeeuwen in Vlissingen om daar een en ander nog eens uit te leggen.

Uitspraken als “muitende mariniers” en “grote imagoschade voor Zeeland” zijn geen uitzondering. Op zich allemaal mooie woorden van Mark Rutte (en VVD-Kamerlid André Bosman) maar echt helpen doet het niet. Ook voor Zeeland zal er een échte oplossing moeten komen, en dat zie ik op heel korte termijn niet gebeuren.

Dat is echter niet aan mij of ons, - en zo heeft iedereen zo zijn of haar eigen problemen die de aandacht vragen. Hoewel ik alle begrip heb voor de gevoelens van de Zeeuwen (in het bijzonder de Vlissingers) maak ik mij meer druk om zaken die Defensie aangaan. En in dit geval is dat met name de situatie van de mariniers en hun gezinnen.

Maar ik heb zeker ook nog een paar andere zaken die mij in de laatste maand veelvuldig bezighielden en ook in de komende tijd wel bezig zullen houden.

De eerste betreft de opleidingen die militairen krijgen of zouden moeten krijgen. De werving van militairen loopt voorspoedig, maar daarna moeten al deze mensen opgeleid en getraind worden. Dat valt niet mee en het gaat dan ook regelmatig niet zoals bedoeld was.

Dat is problematisch aan het worden omdat het regelmatig voorkomt dat mensen weken, maanden en in een enkel geval zelfs langer dan een jaar moeten wachten op noodzakelijke (en vaak zelfs verplichte) opleidingen. Als mensen die opleidingen niet krijgen kunnen ze het werk waarvoor ze bij Defensie zijn gaan werken niet uitvoeren en dat werkt uiteraard demotiverend.

Zelfs zo demotiverend dat mensen daardoor weer kiezen om Defensie voortijdig te verlaten. Zo groeien we nooit, - sterker nog we krimpen nog steeds. En naast dat krimpen van de militaire populatie (kwantitatief) is er ook nog een aderlating doordat mensen die de organisatie verlaten dat doen terwijl ze opgeleid en getraind zijn en jarenlange ervaring hebben. Als we dan jonge mensen laten instromen ontbreken initieel de opleidingen en trainingen in het algemeen en de ervaring in het bijzonder. Als we daarnaast mensen niet (of te traag) opleiden is die aderlating nog groter en dat helpt zeker niet. Integendeel: Het werkt voor velen (weer) demotiverend.

Het probleem is echter dat een en ander ook niet eenvoudig is op te lossen. We hebben immers niet zomaar ervaren mensen over die in staat zijn om hun eigenlijke werk te laten vallen om anderen op te gaan leiden. Wat mij betreft zullen we (de bonden!) daar dus ook samen met Defensie op korte termijn een oplossing voor moeten zoeken. Daarbij sluit ik op voorhand niets bij uit, - als het maar bijdraagt aan een verbeterd perspectief voor Defensie in het algemeen en de militairen in het bijzonder.

Het
punt dat mij de laatste dagen (of langer) vooral intrigeert is het antwoord van
het Openbaar Ministerie (OM) op de aangifte namens duizenden militairen en
veteranen i.v.m. de uitspraken van de Kamerleden Öztürk en Azarkan die militairen
(al dan niet indirect) betitelden als ‘moordenaars’.

Dat
het OM van mening is dat ze aangaande de uitspraken van de heer Öztürk in de
Tweede Kamer niet bevoegd is lag in de lijn der verwachting. Maar dat het OM
vindt dat het herhalen van die buitengewoon grievende uitspraken door de heer Azarkan
in een live tv-programma ook door de beugel kan, is op zijn minst
verbazingwekkend te noemen.

Maar echt schokkend is voor mij de opvatting van het OM dat er, juridisch gezien, bij de operatie in Hawija (en volgens het OM “zoals zo vaak bij militaire operaties”) sprake is van “doden met voorbedachten rade”. Na het mes in de rug door de uitspraken van de DENK-Kamerleden heeft het OM voor mijn gevoel het mes nog enkele malen rondgedraaid. En dat doet pijn, veel pijn! Een ding is dan ook helder, wij zijn er nog niet klaar mee. Wordt dus vervolgd!