Dienstplicht, dienjaar, dienmodel: what’s in a name?

De laatste jaren werd vanuit Defensie regelmatig gerept over zaken als een “schaalbare krijgsmacht”, het “schillenmodel” en het “dienjaar”. Hoewel wij (net als de meeste van de andere vakbonden) regelmatig hebben aangegeven daarover graag in gesprek te willen gaan is dat tot op heden niet formeel gebeurd.

Rechtspositioneel is er derhalve in dit opzicht niets geregeld. En begrijp het niet verkeerd: wij zijn niet tegen voornoemde zaken maar een en ander moet natuurlijk rechtspositioneel wel goed geregeld worden.

Er zijn immers veel zaken die nu óf niet geregeld zijn óf die frictie geven in de uitvoering. ‘Frictie in de uitvoering’ betekent doorgaans dat Defensie “oplossingen zoekt, vindt en gebruikt” die vaak tegen wet- en regelgeving ingaan en/of haaks staan op gemaakte afspraken. En daar kan natuurlijk geen sprake van zijn. Zaken moeten immers (rechtspositioneel) goed geregeld zijn en de werkgever Defensie dient zich te houden aan wet- en regelgeving c.q. aan gemaakte afspraken. Zo zijn er voor de ACOM twee zaken in dezen die hoog op de prioriteitenlijst staan en als zwaard van Damocles boven de markt hangen.

Wet Ambtenaren Defensie

Allereerst de vraag of en hoe reservisten in voorkomend geval kunnen worden verplicht om op te komen. Naar onze mening is dat omschreven in artikel 12l van de Wet Ambtenaren Defensie. Daarin wordt namelijk aangegeven dat militaire ambtenaren, aangesteld bij het reservepersoneel, door de minister kunnen worden opgeroepen om in werkelijke dienst te komen. Dit geldt de gevallen waarin (en voor zo lang als) zij daartoe bij hun aanstelling een verplichting op zich hebben genomen. En in die gevallen van buitengewone omstandigheden, zolang de minister dit vanwege die buitengewone omstandigheden nodig oordeelt.

In datzelfde artikel staat ook dat er bij Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) regels moeten worden gesteld met betrekking tot het in werkelijke dienst oproepen of het in werkelijke dienst komen toestaan van reservepersoneel. En daar schort het dus aan. Die regels, waarover Defensie met de bonden overeenstemming dient te bereiken zijn er nog steeds niet. Sterker, er ligt zelfs nog geen voorstel op tafel.

Uitzonderingsgevallen

Overigens is er wat ons betreft uiteraard een uitzondering: in geval van oorlog en vergelijkbare omstandigheden. Dan kan er immers sprake zijn van een situatie waarin ter handhaving van de uitwendige of inwendige veiligheid, bij Koninklijk Besluit (KB), op voordracht van de minister-president, de beperkte noodtoestand of de algemene noodtoestand worden afgekondigd. Als dat gebeurt, is er uiteraard veel mogelijk maar dat is dan ook niet het punt van discussie. Het gaat immers over situatie waarin de beperkte of algemene noodtoestand niet is of wordt afgekondigd. Voor dat geval is nog niets geregeld in AMvB.
Bovendien zou men zich ook eens moeten afvragen of reservisten nog wel als zodanig willen blijven functioneren. Wil men überhaupt nog reservist worden als daar, in voorkomende gevallen, de eenzijdig door Defensie op te leggen verplichting op staat in werkelijke dienst te treden.
In de Kamerbrief van 15 mei jl., gaf de staatssecretaris van Defensie dienaangaande het volgende aan: “Uit onderzoek is gebleken dat de gegarandeerde beschikbaarheid van reservisten juridisch is verankerd; hiervoor is geen aanvullende wetgeving nodig.” Daarbij gaf de (demissionaire) staatssecretaris aan dat hij daar later dit jaar meer uitgebreid op terugkomt. Hoewel wij voor het uitkomen van deze Kamerbrief in het (door de staatssecretaris in dezelfde Kamerbrief aangehaalde) Technisch werkverband reservisten hebben gevraagd om deze informatie hebben wij die nog steeds niet ontvangen. Voor ons aanleiding om daar middels een formele brief nogmaals naar te vragen.

Kort samengevat is het zo dat reservisten op dit moment, anders dan in de voornoemde extreme situaties, niet verplicht kunnen worden om op te komen in werkelijke dienst. Dienjaar militairen worden thans, bij gebrek aan adequate regelingen, aangesteld als reservist voor de periode van (maximaal) één jaar. Voor dienjaarmilitairen gaat Defensie zelfs nog verder. Wat die categorie militairen betreft wordt immers expliciet aangegeven dat zij niet verplicht zullen worden “uitgezonden. Deelname aan het dienjaar gebeurt volledig op basis van vrijwilligheid; de optie om het programma (voortijdig) te verlaten staat immers altijd open. Conclusie: reservisten in het algemeen en dienjaarmilitairen in het bijzonder, melden zich vrijwillig aan. Maar ook na het aanvaarden van een aanstelling als reservist is het al dan niet opkomen (of blijven) in werkelijke dienst niet verplicht. E.e.a. is dan ook vrijwillig en vrijblijvend. Wij zijn ervan overtuigd dat velen aan elke oproep zouden willen voldoen, maar garanties zijn er niet.

Wondermiddel

Dienjaar militairen zijn volgens de staatssecretaris van Defensie welhaast het beoogde wondermiddel om de personele vullingsproblematiek binnen Defensie op te lossen. In een andere Kamerbrief, die van 3 juni 2024, werd de naam van het “dienjaar” echter ineens verandert in het “dienmodel”. Niet omdat er ineens regelgeving bestond of er nadere afspraken waren gemaakt, maar gewoon “toevallig”. Maar naar onze mening bestaat toeval niet. Dus vraagt de plotselinge naamswijziging om een nadere beschouwing. De inleidende tekst dienaangaande is veelzeggend. Wij geven al jaren aan dat er een veel te grote vrijblijvendheid is voor reservisten in het algemeen en voor dienjaarmilitairen in het bijzonder.

In de aangehaalde Kamerbrief staat nu ineens een heel ander (en begrijpelijk) uitgangspunt. Het uitgangspunt bij het vormgeven van het dienmodel is nu dat we de krijgsmacht zo snel mogelijk dusdanig inrichten dat zij kan meebewegen met de dreiging. Dat betekent in staat zijn om (snel) op te schalen in aanloop naar een conflictsituatie. En weer kan afschalen in een periode na een conflict. Het is belangrijk te onderzoeken hoe de krijgsmacht handelingsperspectief geboden kan worden om de vulling op norm te brengen, zodat ze adequaat kan handelen wanneer de meest ernstige dreigingen zich onverhoopt voordoen. Om die reden wil de staatssecretaris de mogelijkheden verkennen voor een dienmodel dat ook voorziet in maatregelen met een (gradueel) meer verplichtend karakter tussen vredestijd en oorlogstijd.
Nu is de staatssecretaris het blijkbaar wel weer met ons eens dat reservisten en dienjaarmilitairen alleen verplicht kunnen worden om op te komen in oorlogstijd en niet in vredestijd. Maar ook niet onbelangrijk: men wil die jonge mensen met een relatief korte basisopleiding dus ook daadwerkelijk verplicht laten opkomen en verplicht inzetten in het hoogste geweldsspectrum. Op zijn minst een zeer verrassende wending, maar dat verklaart dan ook meteen waarom de demissionaire staatssecretaris het besluit dienaangaande over laat aan de nieuwe regering.

Schaalbare krijgsmacht en schillenmodel

Overigens staat in diezelfde Kamerbrief ook het nodige over het al langer bestaande concept van een schaalbare krijgsmacht met een schillenmodel en over de gedachten van Defensie aangaande de inrichting van een dienmodel dat past bij een schaalbare krijgsmacht. Het denkwerk daarover zou zijn gestart en Defensie wil daarover graag met de Tweede Kamer in gesprek gaan. Op zich om meerdere redenen een verrassende tekst. Zo hebben wij als sociale partners nog nooit inhoudelijk gesproken over een schaalbare krijgsmacht en een schillenmodel. Defensie laat ons nog altijd in het duister tasten over wat men nu precies zou willen. Volgens ons geldt dat ook voor de operationele commando’s. Die verkeren nu nog in het ongewisse hoe dat er uit zou moeten zien of hoe men dat zou verdelen. En dan hebben we het nog niet eens gehad over zaken als de balans tussen werk en privé of de uitzendbescherming. Vreemder echter is het dat Defensie hier wel graag met de Tweede Kamer over wil spreken maar dat het gesprek met de vakbonden vooralsnog uitblijft. En dat terwijl er met de vakbonden over heel veel zaken overeenstemming bereikt met worden.

Dus om maar te eindigen met het antwoord op de vraag in de kop van dit artikel, de naam is niet zo belangrijk als het alleen maar om kreten gaat. Het wordt pas van belang als het een uitkomst is van goede gesprekken die leiden tot afspraken en borging in wet- en regelgeving.

En last but not least: als Defensie zich ook aan die afspraken houdt!