Bouwen aan een sterke, slimme krijgsmacht met noodzakelijke afschrikking
Defensienota 2024: “Om de oorlog van morgen te winnen moeten we vandaag innoveren.”
Defensie gaat, “om sterker te worden stevig investeren in mensen, – het hart van de organisatie”. De “huidige dreigingen” vereisen een snellere groei van een “flexibele, schaalbare en diverse” defensieorganisatie die permanent inzetbaar is. Dit schrijven de minister en de staatssecretaris van Defensie Ruben Brekelmans respectievelijk Gijs Tuinman, in de ‘Defensienota 2024. Sterk, slim en samen’.
“Met de Defensienota 2024 krijgt Defensie structureel 2,4 miljard euro per jaar extra te besteden. Hiermee gaat Nederland structureel voldoen aan de NAVO-norm van 2%”, zei de minister bij de presentatie van de nota. Als ‘presentatielocatie’ was gekozen voor de Bernhardkazerne in Amersfoort, sinds 1939 “een cavaleriebolwerk”.
Historische dag
Een symbolische locatie voor “deze historische dag”, volgens Brekelmans. Immers “de tank komt terug naar Nederland. Voor het eerst in 13 jaar krijgt de Nederlandse landmacht weer een volwaardig eigen tankbataljon. (-) Laat deze investering dan vandaag het symbool zijn van de nieuwe periode, van investeren en versterken. Van opstaan voor onze veiligheid.”
Staatssecretaris Tuinman, op de Bernhardkazerne opgeleid tot officier van de infanterie (Vaktechnische Opleiding), benadrukte onder meer een leerstelling in de krijgswetenschap: “bij Defensie gaat het om mensen, ideeën en machines – in die volgorde. Mensen zijn ons belangrijkste kapitaal: de militairen en burgermedewerkers die de keus maken op te staan voor Nederland en te werken aan uw en mijn veiligheid. Zij zijn het goud van de krijgsmacht. We kunnen een hele hoop materieel aanschaffen, maar zonder mensen rijden er geen tanks. Zonder mensen krijgen we de F-35’s niet in de lucht. Zonder mensen krijgen we de fregatten niet van de kade. Daarom trekken we structureel 260 miljoen euro per jaar uit voor werving en behoud van personeel.”
Die investering is broodnodig want het vinden van de juiste en voldoende mensen is nu de “grootste uitdaging” voor Defensie. Mensen die voor “hun unieke werk” een goede beloning krijgen en kunnen rekenen op “goede spullen, opleidingen, training en een veilige en prettige werkomgeving”.
In hoog tempo wordt gewerkt aan een “schaalbare krijgsmacht” die in staat en gereed is om adequaat te reageren op eventuele aanvallen op Nederland of de bondgenoten. Daar hoort een passend “dienmodel” bij die het mogelijk maakt snel te kunnen “meebewegen met de dreiging” met “vaste en mobilisabele organisatiedelen”. In zo’n organisatie werken militairen in actieve dienst, burgerpersoneel, reservisten en dienjaarmilitairen “in afwisselende samenstellingen”. Gekeken wordt naar een dienmodel met een “(gradueel) meer verplichtend karakter tussen vredestijd en oorlogstijd.”
Reservisten en dienjaarmilitairen
In deze opzet vormen reservisten een “volwaardig onderdeel van de schaalbare krijgsmacht. De schaalbare krijgsmacht kan niet worden vormgegeven zonder een forse uitbreiding van het aantal reservisten en het beter benutten van hun – soms zeer specialistische – capaciteiten.” Gewerkt wordt dan ook aan een nieuw reservistenbeleid waarbij door “inbedding in de organisatie” de relatie met reservisten minder vrijblijvend wordt dan nu het geval is. Als “essentieel onderdeel van de slagkracht en het uithoudingsvermogen van de krijgsmacht”, gaan reservisten taken overnemen van beroepsmilitairen die operationeel worden ingezet. “Defensie wil om deze doelen te bereiken de inrichting van de organisatie aanpassen en, in overleg met de vakbonden, ook de rechtspositie van reservisten moderniseren.”
Defensie wil ook structureel beschikken over meer militairen. Om die reden wordt ook het aantal dienjaarmilitairen uitgebreid. Door gerichte wervingscampagnes, naar Scandinavisch voorbeeld, worden jongeren geïnteresseerd voor “vrijwillig maar betaald” werk bij de krijgsmacht. Om in voorkomende gevallen te kunnen beschikken over voldoende inzetgerede eenheden werkt Defensie toe naar een dienmodel waarbij de vrijblijvendheid “gradueel wordt afgebouwd”. Een constructie die voorziet in een “meer verplichtend karakter tussen vredestijd en oorlogstijd. Hiervoor zal de huidige staande (niet-mobilisabele) organisatie niet alleen bestaande vacatures moeten vullen, maar stevig moeten groeien.” In dit verband is al begonnen met uitbreiding van de capaciteiten voor opleiding en training. “Indien nodig krijgen eenheden uit de huidige staande organisatie de opdracht om nieuwe militairen op te leiden.
Men zet alles op alles om in 2030 of eerder de defensieorganisatie gevuld te hebben. Vanaf 2029 moet er sprake zijn van een jaarinstroom van “tenminste 9000 militairen, bestaande uit beroepsmilitairen, reservisten en dienjaarmilitairen.”
De organisatie streeft bovendien, zowel in de breedte als de diepte, naar diversiteit en inclusiviteit. Bij de werving wordt dan ook meer gefocust op het binnenhalen van vrouwen en andere groepen “die nu onbedoeld onvoldoende worden bereikt”. Het streven is om in 2030 of eerder zeker 30% aan vrouwen in het personeelsbestand te tellen.
In het kader van aantrekkelijk en goed werkgeverschap investeert Defensie in “de rechtspositie en een modern en toekomstbestendig HR-beleid met bijbehorende IT-ondersteuning. Daarnaast verbetert Defensie het ontwikkel- en loopbaanperspectief van mensen door onder meer het verbeteren van begeleiding van werk naar werk.”
Cyber Academy
Bijzondere behoefte is er, zeker nu, aan “specifieke categorieën personeel, zoals cyberspecialisten, IT’ers en technici. Om de cybercapaciteit van de krijgsmacht te vergroten, wordt een Cyber Academy opgezet binnen het Defensie Cyber Commando (DCC).”
Goed werkgeverschap impliceert ook de zorg en erkenning voor veteranen die erkenning en waardering verdienen van zowel de overheid als de samenleving. Bovendien heeft de overheid een bijzondere zorgplicht voor “militairen voor, tijdens en na inzet. Het zorgstelsel voor veteranen, in het bijzonder voor wat betreft “de mentale zorg” wordt vernieuwd met als focuspunten “de maatschappelijke participatie en re-integratie van de veteraan, gesteund door een herzien, modern en transparant stelsel van uitkeringen en voorzieningen (HVUS). Geïnvesteerd wordt ook in de capaciteit voor noodopvang en het aantal hulphonden voor veteranen met “problemen gerelateerd aan een militaire uitzending”. Daarnaast worden meer zorgcoördinatoren en maatschappelijk werkers aangesteld.
Investeren in defensie-industrie
Naast de herintroductie van een tankbataljon in de Nederlandse krijgsmacht wordt ook geïnvesteerd in de andere krijgsmachtdelen. Bij de Koninklijke Marine gaat het om de aanschaf van “twee anti-submarine warfare (ASW-) fregatten, extra NH-90 helikopters en onbemenste vaartuigen”. De Koninklijke Luchtmacht mag de komst van zes extra F-35’s tegemoetzien.
De krijgsmacht gaat intensiever samenwerken en investeren in versterking van de Nederlandse defensie-industrie, een “voorwaarde voor een sterke krijgsmacht. Om Nederlandse defensiebedrijven sneller te laten investeren, te laten innoveren en op te schalen, maken we 1 miljard euro extra vrij. Want ook een sterke Nederlandse defensie-industrie schrikt af.”
De bewindslieden zijn ervan overtuigd met de nieuwe Defensienota de juiste stappen (te) zetten naar, benadrukte Tuinman, “een toekomstbestendige krijgsmacht. Sterk – omdat afschrikking alleen werkt als we het gevecht ook daadwerkelijk kunnen winnen. Slim – omdat we de vijand steeds een stap voor moeten zijn. En samen – omdat geloofwaardige afschrikking staat of valt met samenwerking en een veerkrachtige samenleving en industrie”, aldus de staatssecretaris van Defensie, Gijs Tuinman, bij de presentatie van de “meest ambitieuze krijgsmacht-agenda in de moderne Nederlandse geschiedenis”.
Reactie ACOM:
Allereerst is het uiteraard diep triest dat de huidige situatie aan de grenzen van Europa (en de rest van de wereld) eindelijk de ogen van de politiek heeft geopend en dat daardoor (vooralsnog) de eerder overeengekomen 2% van het BBP aan Defensie wordt besteed. En let wel, deze 2% was de ondergrens in vredestijd en zonder de huidige spanningen. Dat het daarnaast evident is dat er (eindelijk) investeringen komen voor Defensie die leiden tot materiële uitbreidingen op meerder vlakken juicht de ACOM toe. Laten we dan ook hopen dat die nog op tijd beschikbaar komen, en zo nodig ingezet kunnen worden, als de situatie daar eerder om vraagt dan sommigen verwachten.
De ACOM ziet e.e.a. dan ook als een serieuze stap in de goede richting, maar “we” zijn er nog (lang) niet. De investeringen zijn uiteraard van groot belang en we hopen (en vertrouwen er op) dat ook nieuw materieel een wervend effect zal hebben op nieuw personeel en bij zal dragen aan behoud van zittend personeel. Daarnaast hebben militairen uiteraard “recht op” het beste materieel en materiaal om, als het er op aankomt, de grondwettelijke taken van de krijgsmacht uit te voeren. Maar let wel, veel van het personeel dat benodigd is voor de uitbreidingen op het materiële vlak, is niet zomaar extern te werven. Het gaat dan vaak om ervaren militairen en dan ook nog in de vakgebieden waar de tekorten hoog zijn. Dat zal uiteraard ook weer effect hebben op andere eenheden, waar vaak het aantal vacatures al significant is.
Met een Defensienota en de daaraan gekoppelde gelden, winnen we een eventuele oorlog niet. Er zal dan ook veel werk verzet moeten worden om óók te zorgen voor meer (kwalitatief en kwantitatief) goed opgeleid en getraind inzetbaar personeel. Daarvoor zullen op meerdere vlakken serieuze discussies gevoerd moeten worden en wellicht op veel vlakken (rechtspositionele) aspecten moeten worden aangepast in wet- en regelgeving. De bestuurders van de ACOM zijn, zoals altijd, bereid daar een serieuze bijdrage aan te leveren. In het belang van het personeel én de organisatie, en uiteraard ook in die volgorde!